Nieuw Burgerlijk Wetboek stelt einde aan quasi-immuniteit van de aansprakelijkheid onderaannemers voor gebrekkige uitvoering

Willy Abbeloos, Of Counsel Tender Law
24/12/2024

De aanbesteder bezit geen contractuele band met de onderaannemers, zelfs niet in het geval wanneer de opdrachtnemer verplicht is beroep te doen op een bepaalde onderaannemer, die opgelegd wordt door een bepaling van de opdrachtdocumenten. De aanbesteder beschikt dan in principe ook niet over een rechtstreekse contractuele vordering tegen hen.

Sedert het cassatiearrest van 7 december 1973 kon de opdrachtgever enkel een vordering instellen tegen de onderaannemer op basis van diens extra-contractuele aansprakelijkheid (art.1382 B.W., thans art. 6.5 nieuw B.W.), evenwel onder de dubbele voorwaarde dat de vordering betrekking heeft op een gemengde fout (i.e. een fout die zowel een contractuele tekortkoming uitmaakt als van aard is zijn extra-contractuele aansprakelijkheid in het gedrang te brengen) en dat de geleden schade geen louter contractuele schade is.

Deze rechtspraak verleende in feite aan de onderaannemer een quasi-immuniteit ten opzichte van de opdrachtgever voor alles wat betreft schade, die het gevolg is van een gebrekkige uitvoering van de overeenkomst. De opdrachtgever kon – voor alles wat betreft de gebrekkige uitvoering van de werken – alleen maar de hoofdaannemer aanspreken, met uitsluiting van de betrokken onderaannemers.

Bijvoorbeeld in het geval van faillissement van de hoofdaannemer, kon de opdrachtgever voor zijn contractuele aanspraken enkel een vordering inleiden bij de curator van de gefailleerde hoofdaannemer. Zelfs al hadden deze betrekking op een gebrekkige uitvoering van de overeenkomst door een onderaannemer: deze kon niet rechtstreeks worden aangesproken. Enkel indien de wanprestatie van de onderaannemer tegelijkertijd een misdrijf uitmaakte, kon de opdrachtgever de onderaannemer buitencontractueel aansprakelijk stellen.

Echter, thans wordt er een einde gesteld aan deze immuniteit, die in het voordeel speelt van de uitvoeringsagent. De wet van 7 februari 2024 (B.S. 1 juli 2024) stelt boek 6 ‘Buitencontractuele aansprakelijkheid’ van het nieuw Burgerlijk Wetboek in werking op 1 januari 2025.

Artikel 6.3, § 1, eerste lid, van dit nieuw Wetboek bepaalt immers dat – tenzij de wet of het contract anders bepaalt – de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid van toepassing zijn tussen de medecontracten.

Artikel 6.3, § 2, eerste lid, luidt in dezelfde zin voor de relatie tussen de benadeelde en de hulppersonen van zijn medecontractant. Hiermede worden onder meer de onderaannemers bedoeld.

Deze bepalingen nemen afstand van de hiervoor besproken cassatierechtspraak die het voor een contractpartij in de regel onmogelijk maakte om een buitencontractuele vordering in te stellen tegen een uitvoeringsagent of hulppersoon van zijn medecontractant. De benadeelde opdrachtgever kan voortaan kiezen op welk van beide rechtsgronden hij zijn vordering tegen een onderaannemer baseert, zodat deze dus ook buitencontractueel kan aangesproken worden, tenzij er specifieke wettelijke regels of contractuele bedingen gelden voor het contract dat hen bindt.

Inderdaad, kunnen de hulppersonen zich wel beroepen op eventuele beperking- of uitsluitingsbedingen in hun overeenkomst met de hoofdaannemer of in de hoofdovereenkomst tussen de hoofdaannemer en de opdrachtgever. Het lijkt dus mogelijk een beding in de onderaannemingsovereenkomst op te nemen, die de onderaannemer beschermt tegen een rechtstreekse vordering van de opdrachtgever.

Uitzondering evenwel in geval van een fout met het opzet om schade te veroorzaken, of bij fysieke of psychische schade. In deze gevallen kan de onderaannemer zich niet beroepen op de aansprakelijkheidsbeperkingen, noch van de hoofdovereenkomst, noch van de onderaannemingsovereenkomst.

Volledigheidshalve vermelden we dat de rechtstreekse vordering, die de onderaannemer bezit ten opzichte van de opdrachtgever voor de betaling van de door hem uitgevoerde werken, overeind blijft. Artikel 5.110 van het nieuw Burgerlijk Wetboek neemt de inhoud van het vroegere artikel 1798 B.W. over en breidt de mogelijkheid om een rechtstreekse vordering in te stellen op algemene wijze uit tot alle contracterende partijen.

W. Abbeloos

Of Counsel Tender Law

 

 

 

 

 

 

Lees meer

Scroll naar boven